- tear
- n. traan; scheur; vrolijk maken--------v. rennen, stormen; scheuren, stuk gaan; rukken, trekken; verscheurentear1[ tiə] 〈zelfstandig naamwoord〉1 traan2 drup(pel)♦voorbeelden:1 break into tears • in tranen uitbarstenmove someone to tears • iemand aan het huilen brengenshed tears over • tranen storten over 〈in het bijzonder iets/iemand dat/die het niet waard is〉————————tear2[ teə] 〈zelfstandig naamwoord〉1 scheur2 flard————————tear3[ tiə] 〈werkwoord〉1 (doen) tranen 〈van oog〉 ⇒ met tranen vullen————————tear4[ teə] 〈tore [to:], torn [to:n]〉I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 rennen ⇒ 〈figuurlijk〉 stormen, vliegen2 scheuren ⇒ stuk gaan3 rukken ⇒ trekken♦voorbeelden:1 the boy tore across the street • de jongen vloog de straat over2 silk tears easily • zijde scheurt makkelijk3 tear at something • aan iets rukken/trekken→ tear intotear into/II 〈overgankelijk werkwoord〉1 (ver)scheuren 〈ook figuurlijk〉2 (uit)rukken ⇒ (uit)trekken♦voorbeelden:1 the girl tore a hole in her coat • het meisje scheurde haar jastear across • doormidden scheurentear up • verscheuren; 〈figuurlijk〉tenietdoen〈figuurlijk〉 be torn between love and hate • tussen liefde en haat in tweestrijd staantear in half/two • in tweeën scheuren2 〈figuurlijk〉 tear one's hair • zich de haren uittrekken 〈bijvoorbeeld van woede〉¶ tear down a building • een gebouw afbreken
English-Dutch dictionary. 2013.